Isaiah 1

Mijn zusje, mijn bruid, jouw liefde is mij alles waard. Die smaakt mij beter dan de lekkerste wijn. De geur van jouw zalfolie is heerlijker dan die van specerijen.
1Mijn bruid, je lippen glanzen alsof er honing op ligt. Onder je tong proef ik melk en honing. De geur van je kleding lijkt op de geuren van de Libanon.
2Mijn zusje, mijn bruid, je bent nu nog als een tuin zonder toegang, als een waterput afgedekt met een deksel, een bron die verzegeld is.
3Maar wat uit jou voortkomt, is een boomgaard met granaatappelbomen met prachtige rijpe vruchten en bloemen en nardusplanten.
4Nardus, saffraan, kalmus, kaneel, allerlei soorten wierook, mirre, aloë en nog andere soorten specerijen.

5 Jij bent de fontein die de tuinen besproeit, de bron die helder, sprankelend water geeft, een beek vanuit de Libanon.


6 Steek op, noordenwind! Zuidenwind, waai door mijn tuin! Laten alle geuren zich vermengen. Laat mijn liefste naar mijn tuin komen en van de heerlijke vruchten genieten.

7
8Ik ben bij mijn zuster, mijn bruid, gekomen als in een tuin. Ik heb mirre en balsem geplukt en at honing uit de raat. Ik dronk wijn en melk. Mijn vrienden, kom erbij! Eet en drink met mij mee.


9 In mijn droom hoorde ik hoe mijn liefste aan mijn deur klopte. Hij riep mij: ‘Mijn zusje, mijn allerliefste, doe open. Ik hou van je, jij bent alles voor mij. Mijn haar is helemaal nat van de dauw.’

10‘Dat kan ik toch niet doen?’ antwoordde ik. ‘Ik ben al klaar voor de nacht. Moet ik mij dan weer aankleden? Ik ben al gewassen, straks word ik weer vuil.’
11Mijn liefste stak zijn hand door de deuropening en toen kon ik hem niet weerstaan.
12Ik stond op om hem open te doen. Mijn handen beefden toen ik de grendels losmaakte.
13Ik ontsloot de deur voor mijn liefste, maar toen die openging, was hij verdwenen! Terwijl hij tegen mij sprak, trilde ik van opwinding. Ik ging naar hem op zoek, maar kon hem nergens vinden. Als ik zijn naam riep, kreeg ik geen antwoord.

14 Ik kwam de mannen tegen die ʼs nachts de wacht houden over de stad. Zij sloegen en mishandelden mij. Zij rukten mij mijn sluier af.


15 Meisjes van Jeruzalem, ik zeg het jullie met nadruk: als jullie mijn liefste vinden, weten jullie wat je dan tegen hem moet zeggen? Dat mijn liefde voor hem mij te veel wordt.


16 Maar allermooiste van alle vrouwen, wat is er dan zo bijzonder aan uw liefste? Wat heeft hij meer dan een ander dat u ons met zoʼn sterke nadruk toespreekt?

17Mijn liefste blaakt van gezondheid. Je haalt hem er zo tussenuit, al zijn er tienduizend mannen.
18Als fijn gezuiverd goud is hij te onderscheiden van alle anderen. Zijn haar is zwart en krullend.
19Hij heeft prachtige ogen die lijken op badende duiven.
20Zijn wangen geuren naar kruiden en zijn lippen lijken op lelies waar de mirre vanaf stroomt.
21Zijn armen zijn als goud, bedekt met blauwe edelstenen. Zijn lichaam lijkt wel een ivoren beeldhouwwerk, overdekt met saffieren.
22Zijn benen lijken op zuilen, gehouwen uit wit marmer, met voeten van zuiver goud. Zijn lichaam is fier als de ceders in de Libanon.

23 Zijn kussen zijn zoet en liefdevol, alles aan hem is prachtig. Meisjes van Jeruzalem, nu weten jullie hoe mijn liefste, mijn vriend, is.

24
25Allermooiste onder de vrouwen, waar is uw liefste dan heen gegaan? Weet u niet waar hij naartoe is? Wij willen best samen met u gaan zoeken.

26Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan, hij geniet van de geurende kruiden en plukt er lelies voor zijn plezier.

27 Ik ben van mijn liefste en mijn liefste behoort mij toe. Hij houdt ervan tussen de lelies te wandelen.

28Mijn allerliefste, wat ben je mooi. Je lijkt op de stad Tirsa en bent bekoorlijk als Jeruzalem zelf. Er gaat kracht en sterkte van je uit.
29Kijk niet zo naar mij, je ogen brengen mij in verwarring. Je haar lijkt op een deinende kudde geiten die neerdaalt langs de hellingen van de Gilead.
30Je tanden zijn zo prachtig glanzend en wit, stralend en regelmatig lachen ze mij tegemoet.
31Door je sluier heen kan ik je slapen zien aan weerszijden van je voorhoofd. Ze zijn zo fraai.
Copyright information for NldHTB